Ik moet iets bekennen: ik ben een slecht mens. Terwijl ik net met de laatste kracht vanuit mijn tenen mijn wekelijkse hardlooprondje probeer te halen, word ik nonchalant ingehaald door een man met een babywagen in zijn handen. Hij lacht onschuldig naar me, net zoals zijn baby die vredig ligt te slapen. Het enige wat ik denk is: 'Kom op Joris, sprintje erbij en pootje lappen.'
Er staat een grote bruine doos voor de voordeur. Ik kan me niet herinneren dat ik iets ter grootte van een hobbelpaard heb besteld, maar het maakt me wel rete- nieuwsgierig. Eenmaal geopend raak ik in gevecht met dertig luchtkussens, en als ik eindelijk bij de bodem ben stuit ik op een schilderijlijst die vijf procent van de doos in beslag neemt. Over een dode mus gesproken.