Ik verwonder me iedere keer als de treindeur opengaat over hoe verschillend wij mensen zijn. Alsof je een zak Engelse drop opentrekt en je naarmate de zak verder scheurt telkens een nieuw soort dropje tegenkomt. Ook hier is de ene lekkerder dan de andere, maar ja de vieze moeten er toch een keer uit. Het zal hen zelf een worst wezen, als ze er allemaal maar als allereerste uit mogen.
Hardop zuchtend komt ze binnen. Ze gaat naast mij op de bank zitten, maar staat meteen weer op om haar natte regenjas aan de kapstok te hangen. “Nou, nou, wat een weer hè”, zegt ze tegen me. Ik knik en bereid me voor op zo’n ouderwetse klaagzang over het weer. “Lekker weer een keer een hele dag regen”, zegt ze tot mijn verbazing. “Die verdomde klotepollen ook.”