Met een rood bezweet hoofd rennen de marathonlopers over de ongelijke kasseien me tegemoet. In de straat waar ik loop, staan geen toeschouwers. Vanbinnen bekruipt me het gevoel dat ík ze moet aanmoedigen. Maar wat moet ik roepen? Als er een voorbijkomt mompelt een oudere man naast me zachtjes: “Zet ‘m op jongen, nog een klein stukje.” Als dat je geen vleugels geeft.
"Oh lekker, jullie gaan nasi eten!" De moeder knikt instemmend naar de cassière. Ze wonen blijkbaar bij elkaar in de straat. Haar zoontje is iets minder enthousiast en staart verveeld voor zich uit. "Zeg jij ook nog wat tegen Lotte?" Het jongetje besluit daarop geen moment te twijfelen en roept met het volume van een misthoorn 'hallo' waardoor Lotte van schrik van haar stoel afvliegt. Wat een held.