Met een rood bezweet hoofd rennen de marathonlopers over de ongelijke kasseien me tegemoet. In de straat waar ik loop, staan geen toeschouwers. Vanbinnen bekruipt me het gevoel dat ík ze moet aanmoedigen. Maar wat moet ik roepen? Als er een voorbijkomt mompelt een oudere man naast me zachtjes: “Zet ‘m op jongen, nog een klein stukje.” Als dat je geen vleugels geeft.
Mannen en thee. Dat is net zoiets als vrouwen en whisky, bejaarden die aan een raketje likken, of seks met een condoom. Het bestaat wel, maar echt lekker rijmen doet het niet. Tenzij je ziek bent; dan mag je liters thee drinken. Op de bank onder een wollen dekentje, waar niemand je ziet. En dan het liefst een heerlijke kop kamillethee met honing, gember en een schijfje citroen.