Met een rood bezweet hoofd rennen de marathonlopers over de ongelijke kasseien me tegemoet. In de straat waar ik loop, staan geen toeschouwers. Vanbinnen bekruipt me het gevoel dat ík ze moet aanmoedigen. Maar wat moet ik roepen? Als er een voorbijkomt mompelt een oudere man naast me zachtjes: “Zet ‘m op jongen, nog een klein stukje.” Als dat je geen vleugels geeft.
Tegenover me in de trein zitten twee pubers. “Met tequila gaat het altijd mis, er is geen verhaal met tequila ooit goed geëindigd.” Ik hoor mezelf bevestigend grinniken. Naast me zit een oude man te lezen. Hij draagt een donkerblauw linnen pak en op zijn schoot ligt een bruine leren aktetas. Hoeveel slechte tequilaverhalen zou hij kunnen vertellen?