Met een rood bezweet hoofd rennen de marathonlopers over de ongelijke kasseien me tegemoet. In de straat waar ik loop, staan geen toeschouwers. Vanbinnen bekruipt me het gevoel dat ík ze moet aanmoedigen. Maar wat moet ik roepen? Als er een voorbijkomt mompelt een oudere man naast me zachtjes: “Zet ‘m op jongen, nog een klein stukje.” Als dat je geen vleugels geeft.
Weet je wat het is met een waddeneiland? Het is zo lekker overzichtelijk. Je hebt een strand, een zee, een paar driftige strandlopertjes en daar huppel je een beetje tussenin. En als je dan na een tijdje blauw bent en je tenen niet meer voelt, ga je naar de eerste de beste kroeg die er bruin uitziet en bestel je warme chocomel, koffie of juttersbitter. Net als al die andere eilanders.