Met een rood bezweet hoofd rennen de marathonlopers over de ongelijke kasseien me tegemoet. In de straat waar ik loop, staan geen toeschouwers. Vanbinnen bekruipt me het gevoel dat ík ze moet aanmoedigen. Maar wat moet ik roepen? Als er een voorbijkomt mompelt een oudere man naast me zachtjes: “Zet ‘m op jongen, nog een klein stukje.” Als dat je geen vleugels geeft.
Tegenover me zijn een stel Polen driftig bezig met klussen. Ik word al drie weken wakker met het geluid van een zaag, dus ik zal blij zijn als dat klotehuis af is. Doet me denken aan de tijd dat ik nog in de Wittevrouwen woonde. Bij de eerste zonnestraal kwamen daar alle kluskoffers en zaagtafels uit de buurt tegelijk tevoorschijn. Gelukkig is het vandaag zondag. En regent het.