Met een rood bezweet hoofd rennen de marathonlopers over de ongelijke kasseien me tegemoet. In de straat waar ik loop, staan geen toeschouwers. Vanbinnen bekruipt me het gevoel dat ík ze moet aanmoedigen. Maar wat moet ik roepen? Als er een voorbijkomt mompelt een oudere man naast me zachtjes: “Zet ‘m op jongen, nog een klein stukje.” Als dat je geen vleugels geeft.
Voor sommigen is het onlosmakelijk verbonden met romantiek: samen aan het aanrecht. De een wast, de ander droogt af. Een soort yin & yang met schuimend zeepsop. Een moment waarop flirtende blikken en handen elkaar per ongeluk kruisen. Ik zie alleen een overvol aanrecht dat me aanstaart en ontdek mijn romantiek in een schone lepel.