Met een rood bezweet hoofd rennen de marathonlopers over de ongelijke kasseien me tegemoet. In de straat waar ik loop, staan geen toeschouwers. Vanbinnen bekruipt me het gevoel dat ík ze moet aanmoedigen. Maar wat moet ik roepen? Als er een voorbijkomt mompelt een oudere man naast me zachtjes: “Zet ‘m op jongen, nog een klein stukje.” Als dat je geen vleugels geeft.
Vakantie maakt meer kapot dan je lief is. Een paar dagen weg van Utrecht en ik ben opeens een heel ander mens. Had ik altijd een godsgruwelijke hekel aan alles wat met tuinieren te maken heeft, heb ik net, nota bene vrijwillig, het gazon van een ander gemaaid. Ik betrapte mezelf zelfs op een voldane grijns op mijn gezicht. Zo zie je, het gras bij de buren is inderdaad groener.