Met een rood bezweet hoofd rennen de marathonlopers over de ongelijke kasseien me tegemoet. In de straat waar ik loop, staan geen toeschouwers. Vanbinnen bekruipt me het gevoel dat ík ze moet aanmoedigen. Maar wat moet ik roepen? Als er een voorbijkomt mompelt een oudere man naast me zachtjes: “Zet ‘m op jongen, nog een klein stukje.” Als dat je geen vleugels geeft.
In de linkerhoek staat Jos. Jos is klein van stuk, vliegensvlug, een tikkeltje druk en vijf jaar oud. Bovendien denkt ‘ie dat hij Usain Bolt is zoals elk jongetje van vijf hoort te doen. In de rechterhoek staat Anneke, jaartje of zestig, een geruite blouse en in haar handen een bruin dienblad vol vuile koffiekopjes en schotels. Ze komen langzaam dichterbij. Ik ben benieuwd wie er wint.