Met een rood bezweet hoofd rennen de marathonlopers over de ongelijke kasseien me tegemoet. In de straat waar ik loop, staan geen toeschouwers. Vanbinnen bekruipt me het gevoel dat ík ze moet aanmoedigen. Maar wat moet ik roepen? Als er een voorbijkomt mompelt een oudere man naast me zachtjes: “Zet ‘m op jongen, nog een klein stukje.” Als dat je geen vleugels geeft.
Een vader komt samen met zijn zoontje en dochter binnen om te lunchen. Het jongetje bestelt stoer een tosti zoals grote mensen dat doen. Zodra zijn bestelling op tafel komt is zijn stoere blik echter snel verdwenen. Op het bord ligt volgens plan een tosti met een klein bakje tomatenketchup, maar daarnaast staat nog een schaaltje. “Moet ik die salade ook opeten?”