Met een rood bezweet hoofd rennen de marathonlopers over de ongelijke kasseien me tegemoet. In de straat waar ik loop, staan geen toeschouwers. Vanbinnen bekruipt me het gevoel dat ík ze moet aanmoedigen. Maar wat moet ik roepen? Als er een voorbijkomt mompelt een oudere man naast me zachtjes: “Zet ‘m op jongen, nog een klein stukje.” Als dat je geen vleugels geeft.
Met haar blonde Pippi Langkous staartjes klimt ze op de zwarte draadstoel voor het raam. Haar vader bestelt een americano. “Sorry meneer, wij maken foto’s voor de website. Vind u het goed dat jullie mogelijk op de foto staan?” “Ja hoor, geen probleem”, zegt de man. “Oh trouwens, wacht even, dan veeg ik even de schmutz van haar gezicht. Staat ze er tenminste goed op.”