Vakantie in een vreemd huis, het voelt toch als een soort ontdekkingsreis. Mijn tocht begint in de schuur. De hamers hangen bij de hamers, de Engelse sleutels zijn genummerd van klein naar groot en zelfs het zakmes heeft een eigen vakje. Elk stuk past precies in het silhouet dat met een viltstift op de plank is aangebracht. Eén ding is zeker: ik ben in een grote-mensen-huis.
Ik zit buiten op een houten bankje als naast mijn oor een zeepbel uit elkaar spat. Wanneer ik omhoog kijk zie ik honderden bellenblaasbellen, alsof er net ergens een vrachtwagen met liters zeepsop is omgevallen. Boven op het dak van een rijtjeshuis verschijnt een jongetje met bruine krullen. Hij zwaait naar me. Nu weet ik het zeker: het is eindelijk zomer.