Met grote passen lopen we door de miezerende regen naar het ‘boemeltje’ vol zuidelijke zonderlingen, op weg naar huizen in plaatsen waar ik nog nooit van heb gehoord. Molenhoek, Cuijk, Vierlingsbeek. Hoe verder we reizen, hoe leger de landschappen. Ik ben jaloers op de man die blijft zitten als wij uitstappen. Hij is vast op weg naar het einde van de wereld.
Terwijl volwassenen op het terras driftig bezig zijn met een stoelendans kruipt zij vrolijk langs op haar knietjes met een roze zonnebril op haar hoofd. Ik hoor haar denken: “Laat die mensen zich maar lekker druk maken om een plekje in het zonnetje. Ik ga zo een bord spaghetti eten dat meer op mijn kin komt dan in mijn mond, en daarna poep ik gewoon een luier vol.”