“Nee, dan moeten we Joost en Anna uitnodigen voor een conference call.” Met zijn telefoon nog aan zijn oor gooit hij de inhoud van zijn mandje op de lopende band. De cassière begroet hem vriendelijk en vraagt naar een Bonuskaart, maar hij negeert haar. Nadat hij heeft afgerekend, loopt hij weg zonder te groeten. Dan draait hij om. “Kan ik mijn statiegeldbonnetje nog inleveren?”
Ik zit buiten op een houten bankje als naast mijn oor een zeepbel uit elkaar spat. Wanneer ik omhoog kijk zie ik honderden bellenblaasbellen, alsof er net ergens een vrachtwagen met liters zeepsop is omgevallen. Boven op het dak van een rijtjeshuis verschijnt een jongetje met bruine krullen. Hij zwaait naar me. Nu weet ik het zeker: het is eindelijk zomer.