“Neem maar gewoon wat lekkers mee, maakt niet uit wat!”, schreeuwt ze van de ene kant van de straat naar haar vriendin die op het punt staat om de Albert Heijn in te lopen. Nog voordat ze de schuifdeuren passeert, schreeuwt ze er achteraan: “Doe maar zo’n grote zak, die dure, en ik wil absoluut géén naturel, paprika of ribbelchips. OK?”
Ik zit buiten op een houten bankje als naast mijn oor een zeepbel uit elkaar spat. Wanneer ik omhoog kijk zie ik honderden bellenblaasbellen, alsof er net ergens een vrachtwagen met liters zeepsop is omgevallen. Boven op het dak van een rijtjeshuis verschijnt een jongetje met bruine krullen. Hij zwaait naar me. Nu weet ik het zeker: het is eindelijk zomer.