Dat moment dat je op nieuwjaarsdag om half vijf ‘s middags wakker wordt, de gordijnen open doet en weer dicht omdat het buiten al donker wordt, je je kleren als vakkundige molshoopjes door het hele huis terugvindt en je je starend naar de bodem afvraagt waarom er maar anderhalve liter in een anderhalveliterfles ice tea zit. Dan weet je het weer: alle begin is moeilijk.
Ik zit buiten op een houten bankje als naast mijn oor een zeepbel uit elkaar spat. Wanneer ik omhoog kijk zie ik honderden bellenblaasbellen, alsof er net ergens een vrachtwagen met liters zeepsop is omgevallen. Boven op het dak van een rijtjeshuis verschijnt een jongetje met bruine krullen. Hij zwaait naar me. Nu weet ik het zeker: het is eindelijk zomer.