Terwijl de herten hun dagelijkse ronde door het bos maken, spreidt de reiger zijn vleugels totdat hij bij de waterkant is aangekomen. Refreinen van “Oh, wat mooi” en “Ah, wat fijn” doorbreken de eindeloze coupletten van krakende wandelschoenen. Een klein roodborstje vliegt van boom naar boom op zoek naar eten. Kon het morgen maar weer zondag zijn.
De stad is officieel ontwaakt uit haar winterslaap. Of beter gezegd herfstslaap. De geluiden die voor lange tijd waren verborgen komen door de open deuren en ramen naar buiten: malende koffiemolens, au claire de la lune’s op piano’s en rommelende laatjes van mannen die driftig op zoek zijn naar hun zonnebril. Het enige waar mensen zich nu nog druk om maken, is of ze met zonder jas naar buiten kunnen.