Vanuit het raam kijk ik uit op het balkon van de overbuurvrouw. Het liefst loopt ze de hele dag in een panterprint terwijl ze buiten sigaretjes rookt. Ze komt net thuis met haar man: type ruwe bolster, blanke pit. Nog voordat ze de deur opendoet tilt hij haar jurk omhoog. Wat overblijft is een dun stukje stof van een luipaard string, en een rode handafdruk op haar rechterbil.
Elke dag staat hij op zijn vaste plek naast de ingang, met in zijn handen de daklozenkrant. Hij lijkt op een grote bruine beer, alleen dan niet bruin, maar wel net zo groot met wilde lange haren. Hij groet me als ik weer naar buiten loop en ik besluit een krant te kopen. Voor het eerst zie ik zijn lach en zijn gebrek aan tanden. Deze beer heeft al heel wat avonturen verslonden.